zaterdag 12 februari 2011

Smetteloze Ton en smerige Bas

Voor ik mijn huidige vriend leerde kennen, had ik een serie kortstondige affaires. Stuk voor stuk hele leuke kerels natuurlijk. Maar sommigen hadden iets vreemds. Een tic, of gewoon iets heel bizars. Kort na elkaar leerde ik twee types kennen die in alles elkaars tegenpool waren.

We beginnen met Ton. Dat is niet zijn echte naam, maar wel bijna. Ton was docent op een basisschool en zo zag hij er ook uit. Zijn dagelijkse kledij bestond uit keurige schoenen en een frisgewassen trui. Zijn al even frisgewassen hoofd had dat guitige waar verder alleen Jochem van Gelder mee wegkomt. Z'n knalblauwe kijkers stonden al even fris in dat vrolijke hoofd.

Ton woonde in een soort tandartsenpraktijk. Alles was er van roestvrij staal, behalve de strakleren bank en de lichtgroene linoleum vloer die door z'n hele huis lag. Dat laatste was beslist niet fijn als je met je blote voeten uit bed stapte, maar dat gebeurde dan ook nooit. Ton vond het namelijk vies dat er overal zweetvoetafdrukken op het linoleum zouden komen, dus aan mij het verzoek een paar gastpantoffels aan te schaffen. Nieuw natuurlijk, want je zou maar met pantoffels aan komen zetten die met andere, gevaarlijke, met kattenharen bedekte of anderszins vervuilde vloeren in aanraking waren gekomen.

Ton had een hele lijst regels: schoenen uit op de gang. Gingen we eten afhalen, dan mochten de plastic bakjes onder geen beding direct op het aanrecht worden gezet: eerst een placemat pakken, die afwassen, dan de onderkant van de bakjes afwassen en op de placemat placeren. Gebruikte je de kraan, dan gelieve deze daarna af te drogen met een wegwerpdoekje. Ton kon trots vertellen dat hij de hele zondag bezig was geweest met het afnemen van de lamellen, met spiritus en alcohol. Het hele huis rook naar een combinatie van chloor, ontsmettingsmiddel en andere schoonmaakmiddelen. Gelukkig kon er maar weinig vies worden, want Ton had geen spullen die in de weg stonden, laat staan van die vieze, zuurstof producerende planten. Alles was strak, kaal en smetteloos.

Tot er op een dag een grote dikke kat in het trapportaal zat. Ik was uit geweest en bleef voor het gemak bij Ton slapen. Die lag al in bed, dus ik maakte hem wakker met de vrolijke mededeling: 'Moet je kijken wie ik bij me heb?' Op mijn arm de woest tegenspartelende kat, die kans zag te ontsnappen en de woonkamer inrende. Ton schoot als door een adder gebeten uit bed, rende – op blote voeten, een saillant detail – de kat achterna en joeg hem luid joelend het huis uit. Ik stond er een beetje schaapachtig bij te kijken hoe hij z'n hele woonkamer volzette met emmers sop, dweilgerei en andere schoonmaakspullen. De eerste keer heb ik meegeholpen, maar Ton heeft een week lang zijn hele huis twee keer per dag grondig moeten reinigen voordat hij zich weer een beetje op z'n gemak voelde.

Exit Ton, enter Bas. Over Bas moet ik eerst vertellen dat ik hem al een keer had gesproken, in het Utrechtse openbaar vervoer. Ik was op weg naar een studiegenoot, in mijn handen zo'n gratis doorzichtig Albert Heijn-tasje met daarin twee kipfileetjes. Dit lijkt onbelangrijk, maar komt terug aan het eind van dit verhaal, goed onthouden dus. Ik hing in het gangpad en Bas zat op de bank naast me. Hij observeerde me van top tot teen, dus ik besloot hetzelfde bij hem te doen. Bas was een Pirate of the Carribean avant-la-lettre: hij had woest, lang, asblond haar, een slordige stoppelbaard en een laconieke oogopslag zoals je die ook wel tegenkomt bij zwervers die je een straatkrant proberen te verkopen. Hij droeg gevaarlijke cowboylaarzen, een versleten spijkerjack en dito spijkerbroek, zij het in een andere grauwzwarte kleur.

Al met al maakte hij in al z'n slonzigheid zo'n diep mysterieuze indruk, dat ik besloot naast hem te gaan zitten. We raakten in gesprek over de kipfilets, ik vertelde waar ik studeerde, Bas dat hij iets wazigs deed in de ICT. Daarna zwaaide hij me uit omdat ik er uit moest. Breed lachend keek hij me na, waarbij hij ook nog een hoektand bleek te missen.

We maken een tijdsprong van ongeveer een half jaar. Tijdens een avond stappen stond Piraat Bas plotseling voor m'n neus, z'n haar nog langer en woester dan de vorige keer, maar nu wel keurig geschoren. Hij droeg min of meer dezelfde kleding en bij nadere inspectie bleek de ontbrekende hoektand een kies te zijn geweest.

Een paar dagen later spraken we af, op mijn verzoek bij hem thuis. Dat vergde enig aandringen. Bij aankomst bleek precies waarom. Bas woonde in het meest verwaarloosde interieur dat ik ooit heb gezien, geheel in stijl ook nog eens in een van de gruiziger stadsdelen van Utrecht.

Gek genoeg – maar god zij dank – was Bas erg schoon op zichzelf. De waslijn vol zwartgrijze kleren benam in eerste instantie het zicht op de rest van het huis, maar dit is ongeveer wat ik aantrof. Eerst de keuken. Op het aanrecht pannen vol aangekoekte etensresten, borden met beschimmelde macaroni, rijstkorrels in alle hoeken, gaten en plinten, werkelijk overal waar je keek. Over de kraan hing een grauw uitgeslagen theedoek. Overal halfvolle glazen met een schuimkraag erop of juist een vel.

De woonkamer stond ook vol met glazen en borden. Zelfs onder het kussen van een van de gestoffeerde – en plakkerige, nee kléverige – fauteuils vond ik een bord, deze keer met bedorven spaghetti. Het vloerkleed – vol vlekken natuurlijk – lag bezaaid met proppen papier, gebruikte zakdoeken, lege flessen en repen afgescheurd behang. De muren waren beplakt met afbladderende posters. De ramen ook trouwens, bij gebrek aan gordijnen.

Tot slot de slaapkamer. Het bed lag erbij als een oase van kraakheldere ordentelijkheid tussen hopen hoog opgetaste kleding. Onder het bed uiteraard weer de inmiddels herkenbare borden met schimmelpasta, glazen met schuim of een vel, papieren servetten, verhuisdozen vol niet direct herkenbare spullen, lampekappen, allerhande tuingereedschap, enzovoort enzovoort enzovoort.

Aangezien het bed de schoonste plek in huis was, werd dit het centrum van ons gezamenlijke bestaan. Als het eten werd bezorgd – koken was onmogelijk – aten we de pizza's zittend op het bed. Muziek luisteren? De stereo in de aanpalende woonkamer hard en wij op een berg kussens, in bed. De sporadische opdrachten van mijn opleiding tikte ik in bed, nou ja, het beeld is duidelijk.

Ik vond het eigenlijk wel leuk, deze vorm van kamperen. Tot Bas met de mededeling kwam dat hij 'misschien weer' een vieze besmettelijke huidziekte had opgelopen, 'vlak voordat ik jou leerde kennen'. Op advies van de huisarts moest hij zich insmeren met een witte zalf, en ik uit voorzorg ook. We besloten een week binnen te blijven. Het mag duidelijk zijn: voor mij was de maat vol. Er moest acuut iets gebeuren: de hele vieze teringzooi ging eruit.

De week van het grote ontsmetten brak aan. De fauteuils en alle andere meubels die bij aanraking uit elkaar donderden hebben we rigoureus uit het raam gesmeten. Bas kocht een stofzuiger en bikte met een schroevendraaier de overgebleven rijstkorrels tussen de plinten vandaan. Alle aangekoekte vaat ging in een vuilniszak, de keuken kreeg een totale make-over, we zetten zakken en dozen vol zooi bij de straat. Na een week zwoegen lag er alleen nog een berg papier in een hoek van de slaapkamer 'waar dingen op staan die ik misschien moet onthouden'.

En zo was het dat ik een handgeschreven briefje tegenkwam met daarop de tekst: 'Hallo, jongen met de kipfilets. Laatst zag ik je in de bus. We hebben veel te kort met elkaar gepraat en ik zou je graag nog eens zien. Bel je me? 030-XXXXXXX, Bas.' Had ie willen ophangen in het gebouw waar ik mijn lessen volgde. De vertedering die dat opleverde was slechts van korte duur. Bas verviel in z'n oude gewoontes en toen het huis weer dreigde te verloederen was het hoog tijd om te gaan.

Ik heb de twee verhalen in de verkeerde volgorde verteld, want niet lang daarna ontmoette ik Ton. Maar nu ik er achteraf op terugkijk vond ik de bende bij smerige Bas minder ellendig dan de tandartsenpraktijk van smetteloze Ton...

1 opmerking: