vrijdag 18 februari 2011

De voorleesmoeder from hell

Ik zag net dat mijn kleuterjuf nog niet dood is. Oké, dat zal ik iets positiever insteken: ik zag net dat mijn kleuterjuf nog leeft. Best opmerkelijk, want toen ik eind jaren zeventig bij haar in de klas zat vond ik haar al een oma. Ze had een asblonde krullenpermanent en een uilenbril waar haar kraalogen zowat doorheen puilden. Verder droeg ze geruite broekrokken en laarzen met blokhakken waarmee ze ons door het lokaal vooruittrapte. We noemen haar juf Plat. Juf Plat was geen lieve juf. Ik weet nog dat ze op een dag zei: 'Jongens, we gaan even papier uit de berging halen.' We, dat zijn juf en ik, dacht ik, en ik liep met haar mee. In al haar voluptueusheid draaide ze zich naar me om en gilde hoog boven me uit torenend door de gang: 'Loop me niet achterna! Ik ben je hóndje niet! Ga naar je plaats!'

Vanaf dat moment was het oorlog. Juf Plat had de gewoonte ons te laten wachten op de mat in het halletje, als er moeders bij het ophalen te laat waren. Nu was die mat gemaakt van keiharde stekels, waar je je benen 's zomers lelijk aan kon openhalen. Het kon juf Plat geen donder schelen. Wie het waagde te blijven staan, duwde ze met haar hand op het hoofd langs de muur naar beneden.

Ik was een bijzonder kind. Bijzonder in de zin dat ik mezelf op mijn vierde had leren lezen en schrijven. Mijn moeder weet nog goed hoe ik tegenover haar zat terwijl zij de krant zat te lezen, toen ik haar vroeg: 'Mama, wat is een reageerbuisbaby?' Had ik op de kop mee zitten lezen. Ik wist nog niet eens hoe baby's normaal gesproken tot stand kwamen, maar afijn, dat las ik dus al.

Op school had ik de gewoonte mijn klasgenootjes voor te lezen in de bouwhoek. Ademloos en met open mond luisterden ze hoe ik verhaalde van de belevenissen van Dikkie Dik en consorten. Maar telkens als juf Plat mij daarop betrapte, rukte ze het boek uit mijn handen en gilde ze naar de kinderen: 'Het is spéélkwartier! Jullie moeten spélen!' Toen eens een stagiaire vol bewondering riep: 'Dat jongetje kan al lezen!', dan haalde juf Plat verongelijkt haar schouders op en zei: 'Ja, en over een paar jaar kunnen ze het allemaal.'

Hou dat voorlezen even vast, want we maken een sprong naar groep zeven. Inmiddels zaten er geen kindertjes naar mijn gelees te luisteren. Ja, hun mond stond weliswaar open, maar dat was om me voor leerpik uit te schelden. Niet dat me dat veel uitmaakte, ik compenseerde dat door ze sommen fout uit te leggen of verkeerd voor te zeggen, als de meester mij als hulpje inschakelde (pedagogisch gezien een monsterlijke zet natuurlijk, om een kind tot assistent te promoveren, maar daarover later meer). Ik sloot een deal met de grootste pestkoppen: alleen als ze me met rust lieten, liet ik zien hoe het moest. Dat hielp bij iedereen, op één irritant knulletje na...

Op een dag ontstond er een leesmoedertekort. Wederom werd ik als vrijwilliger ingezet, om een van de leesgroepjes te begeleiden waarbij de kindertjes om beurten een pagina moesten voorlezen. Nu wilde het toeval dat precies in mijn groepje dat irritante knulletje zat. Nu moet je weten dat het joch stotterde dat het een aard had. Aangezien ik in charge was, bedacht ik de volgende regel: iedereen die bij het voorlezen een fout maakte, kreeg een klap. Met het boek. Op zijn hoofd. En zo gebeurde het dat ik het jongetje te lijf ging met het boek 'Tup en Joep en de olifant'. Voor elke stotter een klap. Ik timmerde er net zo lang op los totdat een van de leesmoeders besloot in te grijpen. Ik heb nooit meer hoeven voorlezen. En het stotterende jongetje? Dat hield op met pesten. En hopelijk stottert hij nu nog!

2 opmerkingen:

  1. Valt mee hoor. Er zat een meisje in mijn klas die tegen de kleintjes riep: 'Ga huilen of ik sla je!'

    BeantwoordenVerwijderen